Rotary telefooncentrales; van 7A tot 7EN
Dit artikel gaat over de ontwikkeling van Rotary telefooncentrales. Het is samengesteld uit eerder gepubliceerde afleveringen in onze nieuwsbrieven vanaf 2015, geschreven door Thomas Lof, tevens de auteur van ons boek ‘125 jaar bellen met Bell’.
1. Van volautomatische telefooncentrale naar halfautomaat
Toen de GemeenteTelefoon (GT) Den Haag in 1912 besloot haar telefoonnet te automatiseren, en zich tot de Antwerpse huisleverancier Bell Telephone Manufacturing Company (BTMC) wendde, was dat daar even schrikken. De bij Western Electric (de moedermaatschappij van BTMC) in Amerika, aan de hand van Lorimer-octrooien, ontwikkelde McBerty Rotary-telefooncentrale was namelijk ontworpen voor volautomatisch telefoonverkeer, en nu wenste “Den Haag” een type centrale, waarbij de abonnees nog geen toestel met kiesschijf zouden krijgen. Enerzijds vergde de introductie van kiesschijftoestellen een aanzienlijke investering, anderzijds waren telefonistes nog relatief goedkoop (dat zou pas na de eerste wereldoorlog veranderen) en vertrouwde men het draaien van een nummer nog niet toe aan de abonnees. Het is dan ook niet verwonderlijk dat het tot 1914 duurde voordat de ontwikkeling van het Rotarysysteem in Antwerpen zover was gevorderd, dat GT en Bell hun handtekening onder het contract konden zetten. De fabricage van Rotarycentrales werd verplaatst van Antwerpen naar de vestiging van Western Electric in Engeland, en al in 1916 naar Hawthorne nabij Chicago in de Verenigde Staten. Daar ook nam Western Electric de verdere ontwikkeling van de Rotarycentrale ter hand. De in Antwerpen ontworpen “telefoniste oplossing” voor de semi-automatische centrale werd overboord gezet, ten gunste van een andere techniek. In 1916 kocht Western Electric namelijk de octrooirechten van het bedrijf ‘Automanual’, dat een halfautomatisch werkende telefooncentrale had ontwikkeld met een wel zeer efficiënte manier van oproepverwerking. Zodra een abonnee de hoorn van zijn telefoontoestel opnam, kwamen er in de centrale twee soorten zoekers in actie. De ene groep zocht de oproepende lijn en de ander zocht een vrije telefoniste. Zodra de oproepende abonnee het verlangde nummer aan de telefoniste had laten weten, hoefde ze enkel nog dat nummer in te tikken. Na het indrukken van een startknop stelde haar telefonistenregister de kiezers in werking om een pad naar de op te roepen abonnee op te bouwen. Waar vroeger een telefoniste per uur enkele honderden oproepen kon verwerken en verbindingen tot stand brengen, is ze – werkend aan een Automanualcentrale – in staat er een veelvoud van af te handelen. Western Electric combineerde dus twee ingekochte technieken: namelijk het al genoemde Automanual-concept en de drukknoptechniek van de Lorimer-telefoontoestellen. De Rotary-centrale, die al het nummer ‘7’ had gekregen (om aan te geven dat het om een product van Western Electric handelt voor afzet buiten Amerika), kreeg nu de toevoeging ‘A’ van ‘Automanual’. Het is dan ook dit type centrale (Rotary 7A) dat de Gemeentelefoon in 1920 in Scheveningen en later ook in Den Haag in bedrijf zou stellen. Later is men gaan ‘doornummeren’ en verschenen er versies met aanduidingen 7A1 en 7A2, 7B (B voor Banlieu, de Parijse voorsteden), 7D (D van District), E (voor elektronisch) en EN. De toevoeging ‘N’ stond bij de Nederlandse PTT voor ‘Nieuw’ en bij de Belgisch ‘RTT’ voor Nederland.
2. Rotary 7B: voor Banlieu en Bedrijven
In januari 1920 en de daarop volgende jaren komen half- en volautomatische netwerkcentrales van dit type in bedrijf op de ‘Haagse’ locaties Scheveningen, Marnix, Bezuidenhout en Centrum. Het Rotary telefoniesysteem is dan al ruim 15 jaar oud. Tijd voor vernieuwing: enerzijds om nieuwe fijnmechanische technieken te kunnen toepassen, anderzijds om kostprijs en verkoopprijs te verlagen. Dit resulteert in een vergaand gerationaliseerd ontwerp met nieuwe horizontale volgschakelaars, 100-lijnszoekers en 300- lijnskiezers. De frictiekoppelingen van zoekers en kiezers met de aandrijfas werden ingeruild voor tandwielkoppelingen. In 1923 is de nieuwe Rotary 7A1 voor productie gereed en één van de eerste telefoonnetten die ermee wordt uitgerust is het ingenieursdistrict Haarlem van de Rijkstelefoon.
Haarlem was toen de vierde stedelijke agglomeratie qua grootte in Nederland en het Franse zusterbedrijf LMT had inmiddels ook de nodige ervaring opgedaan met Rotarycentrales. In 1915 kwam in Angers (F) al een McBerty Rotary centrale in dienst, in 1919 gevolgd door een centrale te Marseille. Daarmee wordt de nodige ervaring opgedaan en het is dan ook geen wonder dat na de afloop van de eerste wereldoorlog, pas in 1925, een derde centrale – nu van het type 7A1, in Nantes in dienst komt. Voor Île de France, de grootstedelijke agglomeratie rond Parijs, bewandelt de Franse PTT een andere weg. Voor de dorpen wordt gekozen voor het systeem R(otatif)6, een versimpeld concept dat BTMC en LMT hebben uitgewerkt – en voor de grotere wijken 7A1-netwerkcentrales, waarvan de eerste in 1928 in Carnot in dienst wordt gesteld. Maar waar R6 veel goedkoper is dan het hefdraaikiezersysteem van Siemens (uiteraard geen logische keuze in Frankrijk), is het Rotary 7A1- systeem veel kostbaarder. Het antwoord op die budgettaire uitdaging komt binnen een jaar, in 1927, tot stand in de vorm van de wijkcentrale Rotary 7B. De ‘B’ kunt u lezen als een volgletter na ‘A’, maar ook als de afkorting van ‘Banlieu’. Versimpeling is het sleutelwoord: voor kiezers èn voor zoekers wordt nu de 100 lijnszoeker uit de 7A1 gebruikt, maar de bekende registerbesturing blijft onverkort behouden, zodat een samenspel tussen netwerkcentrales en wijkcentrales probleemloos mogelijk is. De crisisperiode gooit roet in het eten: tussen 1929 en 1932 komen maar enkele centrales in Frankrijk in dienst, net als in Spanje, Roemenië en Hongarije. Deze centrales vinden hun weg ook naar grote steden in Spanje en Turkije. Uiteindelijk zullen meer dan een miljoen Parijzenaren tot 1966 bellen via een van de 480.000 aansluitingen op een 7A1- centrale of via een van de 430.000 aansluitingen op een 7B-centrale.

Een van de laatste ‘wapenfeiten’ van de 7B-techniek in Nederland is de bestelling, eind 1951, en levering van een 7055-bedrijfstelefooncentrale voor maximaal 400 toestellen voor de Centrale Dienst In- en Uitvoer.
3. Rotary 7D: ’24/7′- automatisering voor telefoonverkeer in de districten
Wie op basis van bovengenoemde uitleg mocht denken dat er na de 7A (voor ‘A’-utomanual) en 7B (voor ‘B’-anlieu) wel een 7C-centrale het licht zou hebben gezien, komt bedrogen uit. Althans… in onze naspeuringen hebben wij nimmer een dergelijk type kunnen vinden. Zoals eerder beschreven waren de centrales 7A en 7B bedoeld om het telefoonverkeer in uitgestrekte grootstedelijke agglomeraties te automatiseren. In Nederland kwamen op die manier 7A-centrales in dienst in de grote stedelijke agglomeraties van de gemeentelijke telefoondienst Den Haag en bij de grote Rijkstelefoonnetten van Haarlem en Utrecht, destijds qua grootte de vierde respectievelijk vijfde stedelijke regio in ons land.

Toch zou de opmars van de automatische telefonie niet bij de grote steden blijven steken. Waar de opkomst daar viel toe te schrijven aan de loonsverhogingen voor telefonistes na de eerste wereldoorlog, zo herhaalde die geschiedenis zich in de periode rond de beurscrisis van de jaren ’30. Ook de telefonie in kleinere steden en omliggende dorpen vroeg om automatisering, vooral om op economische basis ook ’s avonds en in het weekend het telefoonverkeer te kunnen afwikkelen… maar al te vaak waren die centrales toen gesloten! Sommige ontwikkelingen vergen enige tijd om tot wasdom te komen. Al tussen 1925 en 1927 ontwikkelen de zusterbedrijven van BTMC in Denemarken en Zwitserland een eenvoudige openbare plattelandstelefooncentrale op basis van de grote Rotary 7000-bedrijfstelefooncentrale. In 1926 besloot de Nederlandse Rijkstelefoon dat telefoonnetten met minder dan 1000 aansluitingen economisch in aanmerking zouden komen voor automatisering. Een jaar later werd die grens al tot 700 aansluitingen verlaagd. In datzelfde jaar 1927 introduceert BTMC een Rotarycentrale om het lokale telefoonverkeer in kleine netten af te wikkelen… voor interlokaal verkeer blijft tussenkomst van een telefoniste nog vereist. Twee jaar later zal ook dat verkeer automatisch kunnen worden afgewikkeld, mits de kleine centrale in een netwerk is aangesloten op een grotere Rotarycentrale in het district. Voor Nederland betekende dit dat de nieuwe 7D-centrales hun weg vonden naar de PTT-districten Den Haag en Haarlem. In Den Haag kwam na 1932 een 7D-districtscentrale in dienst (die tot 1989, dus langer dan 50 jaar (!) in bedrijf zou blijven) en kwamen er eindcentrales in Lisse, Santpoort en Beverwijk. Later volgden ook eindcentrales in Bennebroek, Sassenheim en Noordwijkerhout en kregen Hillegom, Lisse en IJmuiden gecombineerde verkeers-/eindcentrales. Het district Haarlem werd zo een van de eerste PTT-districten in Nederland met volledig automatische afwikkeling van het telefoonverkeer. Na de tweede wereldoorlog werden Rotarycentrales ook toegepast in het zwaar door oorlogshandelingen getroffen zuiden van Nederland, zoals in de districten Breda, Den Bosch, en ook Arnhem. Dan ook blijkt de flexibiliteit van het 7D-concept: er waren eindcentrales voor maximaal 300 lijnen, centrales voor 100 tot 900 lijnen, knooppuntcentrales (een combinatie van een verkeerscentrale en een eindcentrale) en pure verkeerscentrales. De versie voor 300 lijnen was eigenlijk een soort ‘dochtercentrale’, waarbij de intelligentie (de ‘registers’) in een moedercentrale was ondergebracht. En in de periode van bestedingsbeperking in de jaren 1951-1956 werden in Nederland ook grote eindcentrales tot wel 10.000 nummers geïntroduceerd.

De 7D-centrale was een echt internationaal product. Ze deden onder meer dienst in Nederland, België, Spanje, Italië, Zwitserland en Noorwegen. Licentieproductie was er niet enkel in ons land (vanaf 1948), maar ook in Tsjecho-Slowakije, Hongarije, Roemenië, Denemarken, Bermuda, Bolivia, China en Nieuw-Zeeland. Het belang van de Rotary 7D mag tot slot nog blijken uit het feit dat in 1968, dus ruim 35 jaar na de conceptie ervan, de Nederlandsche Standard Electric Mij het ontwerp rationaliseerde om de licentieproductie in eigen land te kunnen opvoeren. Zo ging het aantal kolombreedten terug van 29 naar 8, werden frames geschroefd in plaats van gelast, en werden constructie-elementen uit de Rotary 7E-centrale alsnog in de Rotary 7D toegepast.
4.1 Rotary 7E: Opvolger voor de 7A-reeks
Het alfabet volgend zou dus nu de letter ‘E’ aan de beurt zijn… en inderdaad: in 1939 maakt BTMC in Antwerpen een begin met het ontwerp daarvoor. Maar eerst nog even iets over 7A, 7A1 en 7A2. Daarvoor grijpen we nog even terug naar de 7A-centrale, bedoeld voor grootstedelijke agglomeraties, aanvankelijk als halfautomaat, later ook als volautomaat. Hoewel de eerste centrales van dat type in 1920 in dienst kwamen, was het ontwerp ervan op dat moment ruim tien jaar oud. Tijd voor vernieuwing op componentniveau: in 1923 kwam een nieuwe versie als volautomatische centrale in dienst. In deze 7A1-versie waren nogal wat schakelingen en componenten gerationaliseerd, zo zijn er nieuwe stroomlopen, zoekers en kiezers. Nu konden de centrales efficiënter op locatie worden opgebouwd en getest, zonder dat ontwikkelingsingenieurs ter plekke nog moesten helpen de centrale werkend te krijgen. De Rotarycentrale is nu een industrieel product. De eerste centrale van dat type komt – in 1925 – in dienst in de Franse stad Nantes. In Nederland vinden centrales van het type 7A1 hun weg naar Den Haag als uitbreiding op bestaande 7A-centrales… beide types kunnen namelijk probleemloos samenwerken…. Ook de Rijkstelefoondienst selecteert voor haar eerste automatische telefooncentrales in 1924 het type Rotary 7A1 en neemt ze vanaf 1925 in de grote stedelijke agglomeraties Haarlem en Utrecht in gebruik. Ze zullen zeker dertig jaar in bedrijf blijven en uiteindelijk – vanaf 1955 – worden vervangen door 7E-centrales. De agglomeratie Utrecht kent – net als de agglomeratie Haarlem – een hoge relatieve welstand en daarmee een hoge telefoondichtheid. Hoewel Utrecht ‘maar’ de vijfde stad qua grootte in Nederland is, grenst het telefoondistrict wel aan acht andere districten en heeft dus veel districtoverschrijdend verkeer. Tussen 1927 en 1933 – in volle crisistijd dus – wordt de constructie van de 7A1 nogmaals onderhanden genomen. Op de wereldmarkt blijkt die centrale toch wel duur in onderhoud te zijn en vragen ze veel vloeroppervlak. Ook in de nieuwe versie 7A2 wordt de lijnzoeker van het type 7300 toegepast (zie foto). Die is nu van metaalspuitgietwerk gemaakt en is daarmee veel maatvaster dan de vroegere plaatstalen versie.

7300 zoeker/kiezer
Belangrijker nog: die lijnzoeker, die de oproepende abonnee zoekt, wordt nu ook als lijnkiezer gebruikt om een uitgaande lijn naar de opgeroepen abonnee te vinden. Dat levert ruimtebesparing op: de oorspronkelijke 7A-zoekers waren 7 duim hoog, die van de 7A1 half zo hoog en die in de 7A2 zijn weliswaar even hoog, maar hebben 200 ingangen in plaats van 100. De 7A2 vergt vergeleken met de 7A1 30% minder vloeroppervlak, verbruikt 14% minder elektrische energie en de relais zijn 15% goedkoper. Boekarest bijt het spits af, maar de grote doorbraak komt met de automatisering van enkele grote steden in Brazilië. De Haagse afdeling van BTMC (het latere NSEM) heeft – samen met monteurs van BTMC – een werkzaam aandeel aan het monteren en testen van die centrales in Zuid-Amerika. De successen zijn van dien aard dat BTMC besluit lopende opdrachten voor 7A1 uit te leveren in de 7A2- versie. De constructietechniek van de 7A2 wordt, in opdracht van de gemeentelijke telefoondienst Den Haag , ook gecombineerd met de besturingstechniek van de 7B-centrale.
In 1936 komt een dergelijke hybride Rotary-centrale in dienst als nieuwe bedrijfstelefooncentrale voor een groot kantoorpand in de Haagse wijk Bezuidenhout, waar de ministeries van Landbouw en Visserij, van Handel en Nijverheid en dat van Sociale Zaken zijn gevestigd. Met een nieuw concept besluit BTMC in 1939, dat het tijd is voor een fundamentele herziening van de Rotary-agglomeratiecentrale. Er zou een nieuw type kiezer/zoeker moeten komen èn voor de besturing zou men op elektronische componenten willen vertrouwen. De tweede wereldoorlog dreigt roet in het eten te gooien. Moedermaatschappij ISEC, de International Standard Electric Company a;s onderdeel van ITT, besluit desondanks de ontwikkeling voort te zetten. BTMC in Antwerpen zou zich moeten richten op de nieuwe besturing, terwijl een Anglo-Amerikaanse ontwikkelingsgroep zich zou moeten concentreren op de ontwikkeling van een nieuwe universele zoeker/kiezer. n 1941 is de ontwikkeling zo ver voortgeschreden dat BTMC octrooi kan aanvragen op de ontwikkelde besturingstechniek. “Den Haag” volgt de ontwikkelingen – onder leiding van de Nederlandse ingenieur Jakob Kruithof – op de voet.
Zowel het Haagse gemeentelijk telefoonbedrijf als de Nederlandse PTT zijn geïnteresseerd in de nieuwe versie. Maar… de ontwikkeling van de nieuwe kiezer vindt in Amerika plaats en is 1942 vrijwel onbereikbaar. Op aandringen van de Haagse gemeentelijke telefoondienst combineert BTMC daarom de nieuwe besturingstechniek met de bestaande 100 lijnszoeker die ook als kiezer dienst zal doen. Na de landing van de geallieerden in juni 1944 wordt in de loop van de maand september het grootste deel van het Belgische grondgebied van de Duitse troepen bevrijd. Ondanks het mislukken van de operatie Market Garden (17 tot 26 september 1944) noteert BTMC op 28 september een order uit “Den Haag” voor 10.000 lijnen Rotary… zozeer vertrouwt men op een snelle afloop van de oorlog. Na de oorlog sluit PTT met NSEM/BTMC in 1948 een contract voor 100.000 Rotary-telefoonlijnen op 7D-lijnen of 7E, zodra die leverbaar zijn qua materialen en deviezen. In datzelfde jaar bestelt ook de telegraafdienst van PTT de Rotary 7E voor de automatisering van het telexnet. De telefoondienst van PTT en de genaaste gemeentelijke telefoondiensten blijven niet achter: in mei 1949 schrijven NSEM en BTMC een order in de boeken voor 40.000 lijnen Rotary 7E om het netwerk in de agglomeratie Den Haag te vernieuwen en uit te breiden.
4.2 Rotary 7E: Elektronica doet zijn intrede in de registers
Op aandringen van de Haagse gemeentelijke telefoondienst combineert BTMC daarom de nieuw ontwikkelde besturingstechniek met de bestaande 100 lijnszoeker die ook als kiezer dienst zal doen. Hoewel de nieuwe centrale gebaseerd blijft op het beproefde concept van motorisch aangedreven zoeker- en kiezerkolommen, vervangen elektronische componenten op grote schaal de relais’ in registers en andere stuurschakelingen. Ontladingbuizen, met koude kathode, en keerlaagcellen vormen het hart van het nieuwe register. Koudkathodebuizen zijn energiezuinig en schakelen zeer snel in en uit. Zo werken registers sneller dan voorheen zodat de verbinding tussen een oproeper en een opgeroepene, aangesloten op dezelfde centrale, veel sneller tot stand wordt gebracht. De snelheidswinst bedraagt , afhankelijk van de omvang van de centrale, 33 tot 60%.
Nieuw is ook dat de lijn- en scheidingrelais’ worden vervangen door uitneembare stoppen waarin combinaties van keerlaagcellen en weerstanden zijn opgenomen om zo bijzondere kenmerken (‘klassen’) aan een abonneelijn te kunnen toekennen.
De nieuwe 7E-centrales zijn – net als hun voorgangers – echte agglomeratiecentrales. Uiteraard worden voor de signalering tussen die centrales onderling ook nieuwe technieken toegepast. Die signalering is nu gebaseerd op zogenaamde multifrequentcodering, waarmee oproeperidentificatie mogelijk is. Dat blijkt handig bij het naspeuren van loze oproepen (hoorn van de haak), kwaadwillige oproepen, of om een centralist het telefoonnummer van de oproeper te tonen als die een niet-automatisch afgewikkeld interlokaal of internationaal gesprek wil voeren, of om dat nummer op het gesprekkenbriefje te stempelen. BTMC is met de nieuwe techniek zijn tijd ver vooruit, althans voor de meeste PTT-administraties. De nieuwe semi-elektronische centrales vinden vanaf 1951 overwegend hun weg naar Nederland: ongeveer een half miljoen lijnen, verspreid over meer dan honderd nummercentrales en 30.000 lijnen op verkeerscentrales. De ‘wereldmarkt’ blijft beperkt tot twaalf verkeerscentrales in Zwitserland, nummer-centrales in enkele Oost-Europese en Zuid-Amerikaanse landen, waarbij de PTT in Peru veruit de grootste afnemer is. Behalve voor het afwikkelen van telefoonverkeer ziet ook de Telegraafdienst van PTT brood in de 7E-centrale. Die Telegraafdienst bestelt in 1948 al enkele moedercentrales voor het automatisch afwikkelen van telexverkeer. In elk telefoondistrict in Nederland staat een satellietcentrale die op een van de moedercentrales is aangesloten. Hoe goed de telegraafcentrales bevallen mag wel blijken uit het feit dat PTT in 1981 besluit zelf 12.000 koudkathodebuizen te vervangen. Op het voetje van een koudkathodebuis wordt een printplaatje gemonteerd met een flipflop-transistorschakeling.

Eenvoudig in een rek te hangen modules, zijn een kenmerk van de nieuwe constructietechniek die voor Rotary 7E is toegepast. In deze modules zijn de koudkathodebuizen te herkennen
Die vervanging levert de Telegraafdienst een besparing op van twee miljoen gulden… na aftrek van 100.000 gulden voor de ideeënbusinzender. Op zich was toepassing van de transistor in een 7E-centrale niet nieuw. Al vanaf 1959 biedt BTMC versies van 7E-centrales aan waarin sommige koudkathodebuizen en keerlaagcellen zijn vervangen door de inmiddels bedrijfszekere germaniumtransistoren en -dioden.
4.3 Rotary 7EN: de laatste der Mohikanen, volledig getransistoriseerd
De opkomst van de ’transistor’ in de jaren ’50 van de vorige eeuw is aan niemand voorbijgegaan. Want wie had er nou geen ’transistor’… en bedoelde dan een draagbare transistorradio! . Aan het einde van dat decennium was dit halfgeleidercomponent voldoende betrouwbaar om ook als schakelaar toegepast te kunnen worden in professionele apparatuur, zoals in telefooncentrales. Maar de Nederlandse PTT wil, in samenspraak met de Belgische RTT, verdergaande vernieuwingen van de besturing van de immers bijna een halve eeuw oude Rotarycentrales. De Nederlandse PTT wil een ‘Nieuwe’ centrale, die natuurlijk geschikt moet zijn als agglomeratiecentrale, maar ook als zelfstandige eindcentrale, wijkcentrale, knooppuntcentrale en districtscentrale. Begin september 1966 is het zo ver: de eerste 7EN-centrale, een knooppuntcentrale, komt in dienst in Beverwijk, drie weken later gevolgd door een centrale in de Belgische plaats Barvaux. Vijf jaar later, in 1971, zijn er al meer dan 400.000 lijnen in dienst op 38 nieuwe nummercentrales en bijna 50.000 verkeerslijnen op 15 districtscentrales. Ook de uit 1932-1934 daterende 7A-centrale voor internationaal verkeer in Amsterdam wordt in 1975 door een 7EN-centrale vervangen; de oude centrale wordt overigens tien jaar later in 1985 na ruim vijftig jaar dienst gesloopt…. Uiteindelijk zullen de 7EN-centrales zo tegen 1980 alle 7A2-voorgangers in de districten Den Haag en Haarlem hebben vervangen. De belangrijkste technische vernieuwingen betreffen de toepassing van:
* Registers met vijf printplaten, voorzien van transistorschakelingen en reed relais’;
* Transistoren in fasevergelijkers en in andere schakelingen;
* Gedrukte bedradingen en “wire wrapping” in plaats van soldeerverbindingen;
* Multifrequente signalering tussen centrales onderling ;
* Translatoren voor nationale, internationale en intercontinentaal telefoonverkeer;
* Capacitieve geheugens voor opslag van route- en tariefinformatie en voor identificatie van de abonneeklasse.
Bijzonder is voorts dat een 7EN-knooppuntcentrale voorzien is van een nummeronderzoeker voor alle abonnees die zijn aangesloten op een met die knooppuntcentrale verbonden nummercentrale. Een nummeronderzoeker bespaart onnodig beslag op centrale capaciteit en transmissiewegen, door eerst het meest geschikte pad tussen oproeper en opgeroepene te bepalen alvorens te trachten een spreekweg op te bouwen. De logische functies van een nummeronderzoeker zijn samengesteld uit zogenaamde “flip flop”- transistorschakelingen, EN- en OF-poorten, evenals signaalversterkers, samengesteld uit transistoren, dioden, weerstanden en condensatoren, en de geheugenfuncties. De logische ‘regels’ werden via codestrips ingevoerd of gewijzigd. Vooral bij de veelvuldige wijzingen in het snel groeiende telefoonnet van de jaren ’60 en ’70 hoefde slechts de nummeronderzoeker in een telefoonsector (dus in de 7EN-knooppuntcentrale) te worden aangepast, en niet de vele registers in de Rotary-nummercentrales of – erger nog – de vastbedrade stroomlopen in direct bestuurde telefooncentrales van ander fabrikaat.

Hoe modern de discrete halfgeleidertechnologie ook was, de ontwikkelingen in de techniek van elektronische informatieverwerking stonden niet stil. De eerste procescomputers deden ook hun intrede in de telefonie. In dezelfde periode dat de Telegraafdienst de 7E-centrales aanvult met procescomputerbestuurde elektronische centrales van het type BTMC Metaconta 10C, moderniseert de Zwitserse PTT in 1976 veertien Rotary 7A(!)- centrales door alle 105 registers in elke centrale te vervangen door een Digital PDP11/45- procescomputer. Ook NSEM studeert begin jaren ’80 van de vorige eeuw op mogelijkheden nogmaals de Rotarycentrales te moderniseren: daarbij zouden minicomputers de 7D-relaisregisters, 7E-koudkathoderegisters of 7EN-transistorregisters vervangen. PTT gaat niet op dit moderniseringsvoorstel in, maar accepteert wel het voorstel voor toepassing van de MINOZ, een microprocessorbestuurde nummeronderzoeker als vervanging voor de capacitieve nummeronderzoekers in de 7E(N)-centrales. Rond 1985 komt de MINOZ in dienst in het tijdvak waarin ook de eerste “System 12”-centrales in dienst komen. Per 1 januari 1981 waren er volgens de statistieken van alle Rotarycentrales vanaf 1920 in totaal 220 nummercentrales geleverd met 1,25 miljoen lijnen en vanaf 1932 in totaal 52 verkeerscentrales met bijna 150.000 lijnen. In 1982 kwam een einde aan de licentieproductie van Rotarycentrales in Nederland en – op 22 februari 1983 kwam de laatste 7D-eindcentrale voor Oud-Gastel in bedrijf… Daarmee was de kous voor NSEM nog niet af: de Installatie- en Servicedivisie heeft nog jaren lang veel werk gehad aan het selectief ontmantelen van centrales, reviseren van onderdelen en het vervolgens elders bijplaatsen van de schakelapparatuur. Naast deze bouwwerkzaamheden verwierf NSEM veel werk met het plegen van preventief en correctief onderhoud, evenals het testen om de Rotary-centrales optimaal het groeiende verkeer te kunnen laten afwikkelen.